2004

Dankwoord Kees van Kooten

EEN NEDERHEKEL HEBBEN

 

Dames en heren, ik wil nog even vertellen dat toen Paul Schnabel mij belde om te melden dat ik die Gouden Ganzenveer toegekend had gekregen, ik me voelde zoals Klaas Wilting zich gevoeld zou moeten hebben als hij gebeld zou zijn door Kofi Annan die hem de Nobelprijs voor de Vrede toekende. Ik kon er weinig anders tegenover stellen en ik ben de hooggeëerde Academieleden zeer dankbaar dat ik een jaar in hun midden mag verkeren om de tien namen die mij onmiddellijk als meer voor de hand liggend te binnen schoten naar voren te drukken in dit jaar. Dat zult u nog wel merken.

 

            Ik heb een opstel geschreven, zo voel ik me ongeveer in de verhouding, voor het schoolbestuur.

 

Mijn grootvader, die timmerman was, koesterde een heimelijke hekel aan mijnheer Kors.

 

            Mijnheer Kors, de aannemer van veel grote karweien, kon nog geen Machelse duimnagel in een raveelbalk slaan maar wel de werklieden lopen uit te kafferen. Dat vond zichzelf een hele mijnheer. Maar bij het afvegen van zijn kont, schamperde mijn opa, schoot die mooie mijnheer Kors net als elke gewone arbeider wel eens met zijn vinger door het papier heen.

 

            Als mijn oma boodschappen ging doen, zette mijn opa de draadomroep aan. Wanneer de zwartbakelieten schakelknop klassieke muziek serveerde, ging hij middenin de kleine woonkamer op de stoof staan om te spelen dat hij Eduard van Beinum was, door met tranen in zijn ogen de kolenkachel te dirigeren.

 

            Op zaterdagavond luisterde hij hikkend van de lach naar de VARA-hoorspelserie Hotel Stoot Je Hoofd Niet, van de schrijver Willem van Iependaal. Wanneer Hotel Stoot Je Hoofd Niet begon, ging mijn oma naar bed, omdat zij de goedmoedige zelfkantfiguren te grof in de mond vond. Op woensdagmiddag las mijn opa mij voor uit Polletje Piekhaar, van diezelfde Willem van Iependaal. 

 

Een week na oma's overlijden kreeg mijn opa de parkiet van zijn overburen cadeau, tegen de eenzaamheid.

 

            Dat vogeltje heette Pipo, vloog vrij door de kamer en trok de haren uit mijn opa zijn oorlellen. Lezen ging niet meer, dus vulde hij zijn namiddagen met televisiekijken. Vooral Swiebertje vond hij moppig, totdat hij na een aflevering opstond en zag dat hij een half uur lang bovenop zijn parkiet had zitten schuddebuiken. Na die dood van Pipo heeft mijn opa nooit meer gekeken omdat hij een gloeiende hekel aan die lange sladood van een Joop Doderer en trouwens aan dat hele toestel had gekregen. Dit was het eerste geval van telehekel dat ik meemaakte.

 

Mijn vader, die handelsreiziger was, gaf thuis onomwonden lucht aan de hekel die hij had aan ‘Muller’.

 

            Muller was de verkoopleider en knoeide ten eigen bate met de provisiepercentages van de vertegenwoordigers. En bij ons op het portiek woonde mijnheer Wagenaar, die niet gegroet werd, omdat hij fout geweest was in de oorlog. Voor de rest koesterde mijn vader bij mijn weten geen gevallen van persoonlijke hekel.

 

            Wij hadden één televisienet. Wilde je meer bekijken, dan moest je een tweede-net-antenne nemen. De speciale Duitsland-antenne was een statussymbool, waaraan je op de hoek van een straat al kon zien waar de rijkste mensen woonden.

 

            Ja, werkelijk alles was beter, toen wij het nog slecht hadden.

 

            Met het oog op een zo scherp mogelijk televisiebeeld kocht mijn vader in 1955 een kleine schemerlamp voor op de schoorsteenmantel. Als die brandde, kon de rest van de kamerverlichting uitblijven en had mijn moeder toch voldoende zicht voor het zonder morsen inschenken van de thee. De lamp stond op een kegelronde, naar boven taps toelopende poot van beukenhout.

 

            De kap was gespannen rond een geraamte van vier grijsmetalen, aan beide uiteinden gesoldeerde spaken. Al na een week hadden, eigener beweging, twee van deze acht contactpunten losgelaten. In een poging de gammele constructie op de afgebroken plaatsen met dun ijzerdraad te omwikkelen, waarbij hij het lampje op de rand van de tafel met zijn knie in bedwang hield, moet mijn vader zoveel kracht hebben gezet dat de gladde poot, toen het karwei geklaard was, vier diepe butsen vertoonde.

 

            “Ach kijk nou toch wat je gedaan hebt!” riep mijn moeder onthutst, toen zij haar schemerlampje aanklikte en het licht de littekens onthulde. Waarna mijn vader zei : “Dat was al.” Toen schoot er voor het eerst een schicht van hekel aan mijn eigen vader door mijn hart. Maar ik verbeterde hem niet, zodat wij mijn moeder dubbel bedonderden.

 

            Op den duur verzoende zij zich wel met die mismaakte lamp, zoals je ook van een slag in het voorwiel van je fiets leerde houden, maar dat ik haar toen heb verraden, daar kan ik mijzelf nog altijd om haten. Ook dit is een vorm van telehekel: zelfhaat om wat je lang geleden deed, was, zei of niet zei.

 

Vanaf 1956 begonnen alle Nederlanders op zaterdagavond afwisselend naar Mies Bouwman, onder regie van Erik de Vries, en Wil¬lem O. Duys te kijken. Die eerste Nederlandse televisiesterren kwamen eens per veertien dagen op de buis en bij deze regelmaat groeide er nog geen telehekel.  Een voorkeur voor de ene hield niet automatisch een afkeer van de ander in.

 

            Ik vond Johnny Kraaykamp en Rijk de Gooyer veel leuker dan The Mounties, maar daarmee had ik nog geen hekel aan dat tweede duo. Pierre Janssen was hooguit een beetje eng, omdat hij bij de presentatie van zijn Kunstgrepen zo griezelig kon trillen.

 

            De eerste televisiefiguur die allebei mijn ouders tegen de haren in streek was de Belg Jan Theys. Dit was een showmaster die bij de presentatie van het songfestival in vijf talen ‘dames en heren goedenavond’ kon zeggen en daarom eerbiedig werd betiteld als ‘de sprekende vierkleurenballpoint’, maar mijn moeder noemde Jan Theys ‘een gladde glibber’. Zelf werd ik ook tamelijk wee van Jan Theys, maar van openlijke hekel kon nog geen sprake zijn: daarvoor was mijn eerbied voor het medium en de mensen die erop kwamen nog veel te groot.

 

            Wanneer je klaagde dat iets of iemand op die televisie jou niet beviel, kreeg je bovendien het meest gebruikte cliché van de jaren zestig naar je hoofd: dat er niet voor niets een knop aan het toestel zat.

 

Mijn grootvader stemde zijn leven lang op de Sociaal-democratische Arbeiderspartij, mijn vader op de hieruit voortgekomen Partij van de Arbeid en beiden hadden zij het uiterlijk van de voorman maar vaag voor ogen. Een verkiezingsplakkaat vertoonde niet meer dan de naam van de kandidaat, zijn partij en het lijstnummer.

 

            Hooguit tienmaal per jaar stond er een foto van politici Drees, Oud, Romme of Tilanus in de krant. In het bioscoopjournaal van Polygoon kon je af en toe een door Philip Bloemendal benoemde bewindsman over het Binnenhof zien fietsen, eens per kwartaal wilden zij hun partijprogramma wel eens toelichten in een radioforum en een enkele keer zag je, in een gefilmd verslag van de oudejaarsconference van Wim Kan, een gevleid lachende minister in de zaal zitten. Behalve bij een ramp of bij de koningin zag je ze nooit in het echt; laat staan hardlopend, wielrennend, zingend, saxofoon spelend, kwissend, tv-babes kussend of onder het toeziend oog van een topkok in een potje roerend.

 

            De eerste oprechte aanval van telehekel kreeg ik tijdens het kijken naar een aflevering van Voor De Vuist Weg, het actuele show- en rariteitenprogramma van Willem O. Duys. Duys had de grote bouwer Reinder Zwolsman te gast en vroeg hem naar de precieze omvang van zijn vermogen. Dat leek een schaamteloze vraag, ware het niet dat de heer Zwolsman hier glimmend van zelfgenoegzaamheid op antwoordde.

 

            “Dat is die Bunkerbouwer”, had ik eerst mijn opa en later mijn vader ¬wel eens over Reinder Zwolsman horen fluisteren. Ondanks hun toon van afkeer sprak er ontzag uit deze vaststelling. Dat onze taal voor één persoon een hoogsteigen scheldwoord kende, droeg bij aan Zwolsmans grootheid.

 

            De grap die Duys had bedacht hield in dat de aannemer een krijtje kreeg om op een schoolbord zijn vanzelfsprekend pas na 1945 vergaarde kapitaal te noteren. Maar dat werden zoveel cijfers dat het eindbedrag er niet helemaal op paste, waarna Duys zijn gast te hulp schoot en het derde luik van het bord uitklapte, opdat Zwolsman zijn laatste nullen kwijt kon.

 

            Toen riep Willem O. Duys: “Fantástisch beste mensen, in één woord fantástisch!”, waarop alle AVRO-kapsels uitzinnig begonnen te klappen. Ik voelde dat ik, voor het eerst bij het kijken naar de televisie, een rode kop van afschuw had gekregen. De opgeroepen telehekel was volkomen; ik haatte de hoofdgast, de presentator met zijn goudvis en het publiek alledrie even hartgrondig En terugdenkend aan die uitzending werd het getoonde vermogen elke keer astronomischer.

 

            Vertekent telehekel de herinnering? Ongetwijfeld. Maar ik weet nog wél heel zeker dat, 45 jaar na Zwolsman, de makelaar Harry Mens zijn van beurshandel met voorkennis betichte vriend Cor Boonstra bijsprong door voor de televisie te verklaren dat je als miljonair in Nederland automatisch tot levenslang bent veroordeeld.

Als je in de openbare ruimte iemand ziet naderen aan wie je een hekel hebt, kun je oversteken. Wie op de televisie een hekelgevende Bekende Nederlander wil ontlopen door een kanaal verder te vluchten, loopt grote kans de irritator opnieuw tegen te komen: in een talkshow, een kwis of een Ster-spot. En op de radio vertelt hij welke drie boeken en in de krant welke platen van The Beatles er mee moeten naar een onbewoond eiland. Zát de hekelgever daar maar vast. Maar dat lost niets op. Voor hem honderd anderen. Het zijn er teveel.

 

            Wanneer hij een hoorspelstem hoorde, noemde mijn opa onmiddellijk de naam van de bijbehorende acteur, maar daar doemde nog geen hoofd bij op: hoe Dogi Rugani en Fé Sciarone er in het echt uit zagen mocht de luisteraar helemaal zelf bedenken. Nu staan er billboards van vier bij zes meter met de kop van de zojuist voor een miljoen euro van Radio 538 naar Yorin of andersom getransfereerde deejay langs de op- en afritten van alle snelwegen.

En er staat een file, dus je móet wel kijken, zodat je audiohekel alsnog een gezicht krijgt wat de weerzin kwadrateert, tijdens de eerst kruipende tien kilometer.

 

In Nederland wilde Slauerhoff niet leven.

 

            Hij hekelde het feit dat er hier niets openlijk gebeurde, men slechts in het geniep mocht krenken, het ging hem hier te kalm en te deftig, men sprak er langzaam, werd nooit heftig, maar de nu als vogelpest om zich grijpende Hollandse hekel van iedereen aan iedereen en van allen aan alles wordt juist aangezwengeld door wat er allemaal wél gebeurt: men wil niet meer om het welzijn van zijn medemensen denken en wie reeft er nog zijn lusten? Wanneer zagen wij trouwens onszelf nog des zondags door de straten gaan in zwarte stoeten om elkaar te groeten? En gebeurt er nooit, neen nooit een mooie passiemoord?

 

            En waar bleef dat geniep? Het was vijfentwintig jaar geleden nog een Herculisch karwei om de Tweehonderd van Mertens boven tafel te krijgen en in kaart te brengen, maar in deze jaren van publieke armoede, particuliere schathemelrijkdom en stuitende onbeschaamdheid melden vierhonderdvijftig van de vijfhonderd multinullen zich eigener beweging bij Kelders Quote.

De onschuldigste maar hardnekkigste vorm van hekel wordt opgeroepen door personen die uit de aard van hun wezen onophoudelijk irriteren, zoals Yoko Ono, met haar onverteerbare mix van messianisme en zelfoverschatting. En anonieme mensen die nu nog een zonnebril in hun haar dragen en mannen die ten afscheid het telefoongebaar maken en de bretels van Larry King en de glimlach van Tony Blair en Donald Rumsfeld in zijn geheel.

 

            Maar dit blijft pekelhekel; het aangekoekte haatgevoel is esthetisch van aard en niet direct bestaansbedreigend. Als de irritator daarentegen verantwoordelijk is voor het verlies van je baan, de verwoesting van je gezin, de verdamping van je pensioen, het vergassen van je hobbykip of de uitzetting van je buren, dan schreeuwt de hekel vaak om fysieke wraak. Zonder mediation.

 

            Onder koningin Juliana keken wij nog geamuseerd naar schelmen als Heer Olivier, Aage M., Kruidendokter van den Moosdijk en Het Goede Heertje, maar deze belhamels zijn vervangen door witteboordencriminelen met haar op hun rug: wibocri's als Pieter Kooistra, Willem Endstra, Cees van der Hoeven, Edward Kist, Dick Grijpink en Nina Brink; mensen die gloriedronken hun gezamenlijk gehaatzijn vieren op kaviaar- en haringparties waar le beaujolais primeur est arrivé en waar de aanwezigen stuk voor stuk naar huis gaan met een ritsel-deal die eenieder het honderdvoudige oplevert van het die stralende middag ¬voor de Cliniclowns bijeengelapte totaalbedrag al zit daar de veilingopbrengst van het speciaal door Ans Markus voor het goede doel vervaardigde schilderij nog niet bij.

Dit ijdele klitten is een belangrijke wezenstrek van grote hekelgevers. Jomanda gaat een verbond aan met Ratelband, Spong allieert zich met Hammerstein, Ed Maas slaat een arm om de schouder van Eddy de Kroes en Ronald en Frank de Boer spelen weer in hetzelfde elftal.

 

            Onze Nederlandse satirici, opiniemakers, columnisten, commentatoren en cabaretiers kunnen al deze hekelgevers snedig te kijk zetten, maar daarmee leveren zij niet meer dan opluchting voor gelijkgestemden. Daarbij werkt hekel aanstekelijk, de weerzin geeft menig leven zin en met elke Hollandkundig gemaakte schimpscheut haalt men zichzelf de hekel van een collega-hekelaar op de hals, want evenals de hekelgevers zijn ook de hekelaars met honderden. 

 

            Onderlinge coördinatie van vijanden en onderwerpen ware wenselijk maar is uiteraard onmogelijk; elke commentator beschermt zijn eigen winkeltje en van een ministeriële uitglijder wil iedereen zijn persoonlijk gekruide, tussen de 250 en 750 woorden tellende en tussen de drie- en vijfhonderd euro opleverende uitsmijter bakken. Zodat alle Midden-Oostencommentatoren in Neder-land op voet van oorlog met elkander leven.

 

            Steeds vaker worden hekelaars door wederhekelaars in de hoek gezet als: mastodonten (21 procent), dinosaurussen (16 procent) en ‘mochten even het bejaardenhuis verlaten’ (18 procent), alsof niet alle Nederlanders 2004 jaar oud zijn. Dikwijls reconstrueren de wederhekelaars in dialoogvorm hoe de lompe hoofdredacteur de collega-columnist heeft toegesproken en dat de arme man toen dapper heeft geantwoord: nou, dan moet u dat vooral doen, meneer Jensma. Maar het meest voorkomend is nog altijd de beschrijving van de scène waarin de gehate hekelaar zich aan de hemelpoort meldt en Petrus hem doorverwijst naar het speciale sigarenrokershoekje voor de oud-linksisten. De drijfveer van deze dominohekel werd omschreven door een columnist die ik in de Cliteur-discussie op de radio hoorde zeggen: “Als ik géén hate-mail krijg is mijn schrijven zinloos.”

Elke aanzet tot een breed openbaar debat op het scherp van de snede ontaardt in privaat gehakketak, dat niets verandert aan de in oorsprong aan de kaak gestelde situatie.

 

            Wanneer het gedrag van de hekelgever-van-de-week in de verschillende media een paar maal opzichtig over de hekel is gehaald of verdedigd, krijgt het publiek de neiging te melden ‘dat het zo wel genoeg is’ en ‘of er geen belangrijker dingen aan de hand zijn’, waardoor de hekelgever uitgroeit tot een marte-aar, die door de Speakers Academy wordt gevraagd om voor 6900 euro per dagdeel een congres over de kloof tussen publieke opinie en parlementaire besluitvorming te komen opleuken.

Ik kon de verleiding niet weerstaan om een verband te zoeken tussen Hekel en de filosoof Georg Wilhelm Friedrich Hegel. Je bent een taalvirtuoos of niet.

 

            Je zou kunnen zeggen dat Hegel het ontstaan van de hedendaagse Hekel heeft voorverklaard via zijn dialectisch materialisme: de kwantitatieve toename blijkt op een bepaald punt dialectisch om te slaan in kwalitatieve verandering.

 

            Ook kun je stellen dat Hegel de gewenste kwaliteit van het hekelen beschrijft wanneer hij zegt: van kennis is sprake, niet als de mens bij de veelheid van dingen blijft stilstaan, noch als hij bij het pure lege Zijn blijft verwijlen, maar als hij naar het wezen vraagt. En wezen is het gewezene, het Zijn dat tijdloos voorbijgegaan is en deze verleden tijd drukt uit dat kennis bezinning is, afstand nemen en zich achteraf afvragen: wat wás het eigenlijk, waar komt wat er nu is vandaan?

Het komt er in Nederland in de regel op neer dat een aangekondigde nieuwe ontwikkeling van vier kanten wordt benaderd.

 

            Stel dat er in The New Scientist wordt geschreven dat de Amerikanen nu technisch in staat zijn om, net zoals Melkpoeder, Waterpoeder te fabriceren en dat het alleen nog maar de vraag is waarmee je dat moet aanmaken. De eerste commentator roept optimistisch en volmondig hoera tegen deze stap vooruit. Landbouw derde wereld, behoud zeldzame plant- en diersoorten, gat in ozonlaag. Daarna beweert een cynische brombeer dat de multinationals hierachter zitten, met de bedoeling de kleinere waterleidingbedrijven van de wereldkaart te vegen. Een derde analist waarschuwt vervolgens dat je van aangemaakt waterpoeder kanker krijgt en de vierde hekelaar die zich in de multimediaal gevoerde discussie mengt, denkt te weten dat de mensen nooit kunstmatig water zullen kopen; dat is namelijk bewezen.

 

            Intussen zwijgt de politiek, want er gaapt immers een verbaal ravijn tussen de opinievormers en de beleidsmakers. Er wordt van alles uitbesteed en geëxternaliseerd, men volgt mediatrainingen om te leren hoe niet te antwoorden, maar aan het schrijven van doortimmerde en humoristische hekelteksten wordt in Den Haag geen aandacht besteed. Behalve de cynistische kromtaal-titel van het Verdonk-rapport (‘Terugkeer gaan we doen’) heb ik dit jaar nog geen beklijvende oneliner uit de kamer gehoord. Laat staan dat men zichzélf durft te hekelen, wat de politieke tegenstander de wapens uit handen slaat en waardoor men leuk wordt gevonden door het electoraat.

“Een gladde teckel met een vette kluif in zijn bek.” Heeft het Nederlandse volk ooit één kwalificatie beter onthouden dan deze door Wim Kan gemunte kenschets van drs. Norbert Schmelzer? Hij stond vanmorgen in De Telegraaf. Schmelzer is 83 en heeft een boek geschreven dat heet Herinneringen van een politiek dier. De titel zou ijdel hebben geklonken ware het niet dat hij alsnog verwees naar de gladde teckel.

 

            Moeten onze politieke partijen, ter verheffing en verlevendiging van het debat, bij de samenstelling van de kamerfracties derhalve niet veel strenger selecteren op het verbaal-komische hekelvermogen van de afgevaardigden? Het mag toch niet zo zijn dat een cabaretier die, goed geschminkt, een politicus met diens eigen, letterlijke teksten naspeelt, beter scoort dan de gehekelde zelf? De heer Van Aartsen heeft al een paar maanden een filosoof in dienst en hij reageerde dan ook fraai stoïcijns op de mevrouw die hem met haar auto omver wilde rijden, maar is het maatschappelijk debat er niet meer bij gebaat wanneer er professionele hekelaars aan elke partijtop worden toegevoegd?

 

            Jan Marijnissen komt in zijn eentje een aardig eind, maar met tekstuele steun van een SP-aanhanger als Theo Maassen kunnen zijn interpellaties onschatbaar veel winnen aan landelijk gewaardeerde én te reproduceren oneliners.

 

            Laat de helft van de groep cabaretiers bij Kopspijkers tegen betaling voor de PvdA-kamerfractie gaan schrijven; koppel Wim T. Schippers aan de Partij voor Dieren, vraag Jeroen van Merwijk en Joop Visser om hekelteksten voor het straatje van GroenLinks en laat Drs. P. elke week een beklijvende ollekebolleke ten bate van de VVD op papier zetten. Zolang hij politiek niet (opnieuw) integreert, blijft de vaderlandse hekelaar veroordeeld tot de rol van Swiebertje, die achter de rug van de burgemeester een lange neus trekt.

Om deze ideële ondersteuning te kunnen betalen, moet het salaris van de kamerleden inderdaad worden opgetrokken tot het niveau van de topmanagers in Europa en analoog aan de gang van zaken in het bedrijfsleven moeten zij, bovenop hun verhoogde bezoldiging, aan het eind van het parlementaire jaar een bonus krijgen uitgekeerd die gelijk is aan 3 à 5 promille van het in dat jaar bereikte nationaal begrotingstekort.

 

Dames en heren van de Academie De Gouden Ganzenveer.

 

            Nu u mij met deze prijs bedacht heeft, kan niemand het mij kwalijk nemen wanneer ik nooit meer iets zou publiceren, zoals een wielrenner met goed fatsoen kan stoppen als hij Parijs-Roubaix heeft gewonnen. Misschien hoor ik wel bij de gevallen waarin het verkrijgen van de Gouden Ganzenveer eerder een reden zal blijken te zijn de pijp met ere aan Maarten te geven, dan de onderscheiding te zien als een aansporing om een grote roman te gaan schrijven, die de laureaat toch niet in huis had. Nee, ik zou hier wel eens heel handig mee weg kunnen komen.

 

            Deze bekroning komt mij ook zo goed uit omdat ik op 9 april Goede Vrijdag jongstleden opa van mijn kleinzoon Roman ben geworden, die ik de komende jaren zelfverzonnen maar niet langer te publiceren verhalen wil gaan vertellen. Verhalen over kikkers met gouden veren, die nergens een hekel aan hadden, zoals Claude Monet (zal ik dan uitleggen als mijn kleinzoon wat ouder is) volhield dat hij nog nooit in zijn hele leven iets lelijks had gezien.

 

            Ik wil dit voorlezen gaan doen in een prachtige boomhut die ik bezig ben te bouwen in het Smulbos. In deze boomhut wil ik bovendien fluit leren spelen en allerlei mensen uit de samenleving ontvangen om te praten over de hekels die hen dwars zitten en te zien wat ik aan het verhelpen daarvan zou kunnen doen, als mediator. Ik wil ook de woordvoerder van de El Tawheed-moskee in die boomhut ontvangen en dan vragen of in de volgende druk van De weg van de moslim dat van ‘met hun hoofd naar beneden gooien’ er niet uit kan. Oké, van het dak gooien de homo’s: natuurlijk. Maar waarom dan ook nog met hun hoofd naar beneden? Dat moet de mediator toch eruit kunnen krijgen.

 

Ik wil u ten slotte tien woorden meegeven, waarover naar hartelust gepolemiseerd mag worden.

 

            De tien woorden vormen de versvorm van een Onthekeldicht. De eerste regel van twee woorden poneert een prikkelende stelling, de tweede regel van drie woorden ondergraaft deze stelling, in de derde regel van twee woorden wordt een tweede stelling geformuleerd en de vierde en laatste regel van drie woorden geeft onmiddellijk aanleiding tot ruzie en is goed voor een maand ingezonden brieven.

 

            Dit Onthekeldicht heet 67% respect. Het is een handreiking naar de islam en de Nederlandse moslims en wil de gevaarlijke segregatie bestrijden door ons oude westen iets te laten inleveren.

 

67% respect

 

God bestaat

nog meer niet

dan Allah

al niet bestond.

 

Ik dank u voor uw aandacht.

 

Kees van Kooten 

Freshbits Internet Communicatie