Laureaat De Gouden Ganzenveer 2011
Remco Campert
Remco Campert (1929) is dichter en schrijver van verhalen en romans. Hij maakte deel uit van de literaire stroming de Vijftigers. Voorjaar 1950 richt hij met Rudy Kousbroek het tijdschrift Braak op. In juli van hetzelfde jaar wordt de redactie uitgebreid met Lucebert en Bert Schierbeek...
Lezing Remco Campert
HET SCHRIJVEN VAN WOORDEN
Toen mij, alweer enige maanden geleden, door de Academie De Gouden Ganzenveer de vraag werd gesteld wat het onderwerp zou zijn van mijn bijdrage aan deze gouden middag, werd ik door een licht gevoel van paniek beslopen. Mijn natuurlijke neiging is om me met zo min mogelijk zorgen te belasten, een neiging waarover men zich in mijn omgeving soms zorgen maakt, maar waarmee ik me tot nu toe vrij aardig door het leven heb geslagen
In ieder geval had ik er nog geen seconde over nagedacht. Dat komt wel, dacht ik en dacht niet verder. Ik wist natuurlijk dat ik een dankwoord moest uitspreken en dat zou me weinig moeite kosten, gezien de grote dankbaarheid die ik voelde en voel over het feit dat ik door mij zeer gerespecteerde mensen waardig was bevonden om De Gouden Ganzenveer, deze hoogwaardige culturele onderscheiding, in ontvangst te nemen.
Eén ding wist ik zeker: ik zou die Gouden Ganzenveer bij terugkeer naar huis niet uit het raam van de taxi gooien, zoals Rijk de Gooyer eens deed met zijn Gouden Kalf.
Dat mijn dankwoord het liefst ook nog van enige verderstrekkende betekenis moest zijn, was in de vreugde die de toekenning bij mij veroorzaakte niet tot me doorgedrongen. Misschien had ik het, in de lijn van mijn streven naar zo min mogelijk aan mijn hoofd te hebben, verdrongen.
Waar zou ik het over hebben? ‘Iets over columns?,’ opperde ik vaagjes aan de telefoon. Jawel, maar wat zou dan de titel zijn? De uitnodiging voor deze middag schreeuwde om een titel.
In opperste nood toverde ik een titel uit mijn verfomfaaide hoge hoed: Het Schrijven van Woorden. Met het woord begint het tenslotte, het eerste, en eindigt het ook, het laatste.
Maar zover zijn we nog niet. Mijn woord heeft nog een weg te gaan.
Het begin van die weg lag voor mij in de bewaarschool die gevestigd was aan de Weissenbruchstraat in Den Haag. Het woord bewaarschool is in onbruik geraakt. In het Klein woordenboek van de Nederlandse taal zul je het niet meer aantreffen. Het leeft nog voort in het geheugen van oude mensen als ik, als een van de dingen die niet voorbij zijn gegaan. In een oude editie van de Van Dale wordt dat ‘ding’, dat zoveel herinneringen oproept aan mijn jeugd in Den Haag, zelf een bouwsteen is van die herinneringen, beschreven als een school ‘voor zeer jeugdige kinderen, inzonderheid van 3 tot 6 jaar, waar zij worden voorbereid tot het ontvangen van lager onderwijs.’ Ik leerde er onder andere hoe grijs karton in bepaalde kubistische vormen te knippen en die vormen aan elkaar te lijmen, zodat er een blik ontstond waarmee je stof kon opvegen. Alleen, in het vervaardigen van de bijbehorende stoffer werd geen onderwijs gegeven.
Toen ik vijf was leerde ik op die school de eerste beginselen van het woorden schrijven. Daar was een periode aan voorafgegaan van thuis- en straatonderwijs, waarin ik me het uitspreken van woorden eigen maakte. Je zou misschien in je leven wel met praten kunnen volstaan, maar daar zou ik, geplaagd door verlegenheid die mij vaak tot zwijgzaamheid dwong, niet tot verdere invulling van mijn leven zijn gekomen. Toekomstig contact met de medemens zou weleens een eenzijdige affaire kunnen worden.
Kortom, leren woorden te schrijven was een noodzaak voor me.
Voor mijn eerste lessen in het schrijven van woorden stelde de bewaarschool een lei en een griffel tot mijn beschikking. Ik leerde schuine streepjes te zetten, witte streepjes regen op de donkere hemel van de lei. Bij het schrijfgereedschap hoorde een sponzendoosje. Met het vochtige sponsje kon ik de streepjes uitwissen, zodat ik de volgende dag met een schone lei begon. Dat sponsje ben ik later in mijn leven deerlijk gaan missen. Voor mij geen schone lei meer. Alles staat er en zelfs wat er niet staat valt niet meer uit te wissen.
Niet veel later, in de eerste klas van de lagere school, werd het schrijfmateriaal professioneler. Kroontjespen, schrift en inktpot kwamen in mijn leven en, niet te vergeten, het inktlapje. Aan dat lapje zeem kon je je pen afvegen. Het sponsje was verleden tijd geworden. Ik was een definitieve, niet meer terug te zetten stap verwijderd van het wegvegen van de woorden. Ik kon er alleen nog maar een streep doorhalen, maar dan bleef je fout toch zichtbaar.
In het schrift groeiden de streepjes gaandeweg tot letters. Die letters moest je met dik en dun schrijven. Dun in de rechte stukken, dik in de zwierlijke rondingen – dit alles ter verfraaiing van het uiterlijk van de letter. In mijn prille jeugd was de 20ste eeuw nog maar een paar decennia oud. Als aanstuurder van het handschrift speelde de ganzenveer, hoewel allang uit gebruik genomen, nog steeds een elegante rol. De tijd van de karakterloze balpunt was ver in het verschiet. De kroontjespen was een pochet, de bic een lap om je neus in te snuiten.
Vele schriften vulde ik met de letters van het alfabet. Ik leerde het verschil tussen de kleine letter en de hoofdletter, een verschil dat niet merkbaar was als je de letters uitsprak. Ik herinner me de q als de moeilijkste letter.
Had je het schrijven van de letters onder de knie, dan was je klaar om die letters samen te voegen tot woorden. Het was een moment van plotselinge illuminatie toen ik mijn eerste zelfgeschreven woorden kon lezen. Het bleek dat je met die woorden zinnen kon vormen, zinnen met een punt, een vraagteken of een uitroepteken erachter, en dat had allemaal betekenis.
Met de ontdekking van de uit woorden samengestelde zin nam de ontdekking van de wereld in het algemeen en de eigen wereld in het bijzonder een aanvang.
In zekere zin was die ontdekking al in de wieg begonnen, maar ze werd pas hanteerbare werkelijkheid toen ik de kunst van het schrijven van woorden meester was. De eerste zelf op papier gezette woorden waren gedicteerd door de juf of de meester, maar het zou niet lang duren of ik schreef mijn eigen woorden.
Zoals op prentbriefkaarten tijdens de zomervakantie.
'Het regent. We hebben gebald. Dat was leuk. Nu weet ik niks meer.'
Het is nog altijd leuk.
En nu weet ik niks meer.