Interview en video Peter van Straaten

Meer dan een glimlach

Bas Heijne in gesprek met de laureaat

 

 

Het gaat om het werk, niet om de persoon. Richtsnoer voor het interview dat Academielid Bas Heijne de laureaat afnam, waren de tekeningen van Peter van Straaten. Heijne had enkele hoogtepunten uit het enorme oeuvre gelicht, stuk voor stuk typerend voor de veelzijdigheid en rijkdom van Van Straatens werk. Ook de laureaat zelf had drie prenten aangereikt: twee van hemzelf en één van zijn grote voorbeeld, de Amerikaanse tekenaar Charles Dana Gibson (1867-1944).


Bas Heijne begint het interview met twee tekeningen. Op de eerste die hij laat zien, verveelt een ouder echtpaar zich in hun weelderige, zij het donkere huiskamer. Zij zit op de bank, hij staart uit het raam. Het onderschrift luidt: ‘Wat zucht je?’. Beiden zouden het kunnen zeggen. Op de tweede ligt een vrouw topless te zonnen op een strand in Normandië. Hoge rotsen verheffen zich in de verte boven de zee. Een man wandelt die kant op. Hij is al bijna buiten zicht. De vrouw heeft niets in de gaten, en zegt: ‘Kees... Zeg eens iets liefs.’

 

 

HEIJNE: Peter, je hebt net de laudatio gehoord. Benauwt de lof, of denk je: ‘Het is gezien, het is niet onopgemerkt gebleven’?
VAN STRAATEN: Het laatste.
HEIJNE: Iedereen kent het ‘Peter van Straaten-moment’. Het is het moment in het dagelijks leven waarop iemand of vooral jijzelf iets zegt, en je opeens denkt: ‘Dit is een Peter van Straaten-moment’. Drie dagen geleden ging bij mij thuis alles mis en toen begon ook nog de kat te kotsen. Ik zei tegen hem: ‘Nooit help je me eens.’ Typisch zo’n ‘moment’. Het zal vaak gebeuren dat iemand met een ‘moment’ naar jou gaat in de hoop dat jij er een tekening van maakt. Maar volgens mij is het grootste misverstand over jou dat je iemand zou zijn die voortdurend om zich heen kijkt, in het café of gewoon op pad, zoekend naar ‘momenten’. Zo gaat het niet.
VAN STRAATEN: Absoluut niet.
HEIJNE: Hoe gaat het dan?
VAN STRAATEN: Ik weet het niet, eerlijk gezegd. Maar ‘s ochtends vroeg de deur uitgaan, zoals Simon Carmiggelt deed, daar zou ik gek van worden. Ik wil ook geen last van mijn werk hebben. Later heb ik overigens gehoord dat Carmiggelt het ook alleen maar deed om de deur uit te kunnen zijn.
HEIJNE: Het is dus niet dat je om heen kijkt en denkt: ‘Aha, dat is er één.’
VAN STRAATEN: Nee. Als ik al iets buiten mijn werkkamer bedenk, is het in gesprek met vrienden of kennissen. Iemand zegt wat, en ik geef daar een draai aan.
HEIJNE: Maak je ook notities?
VAN STRAATEN: Nooit. Vroeger schreef ik soms een idee op een viltje in een café, nu niet meer.
HEIJNE: Je werkt ook heel hard. Veel tijd om op onderzoek uit te gaan is er dus niet.
VAN STRAATEN: Hard? Ach. Ik kan het goed verdelen. Ik heb geen kantooruren.
HEIJNE: Je maakt zes tekeningen per dag, zag ik in de documentaire die Pieter Verhoeff vorig jaar over jou maakte.
VAN STRAATEN: Lang niet altijd, hoor. Alleen als ik de hele dag de tijd heb, lukt me het om dat aantal te halen.
HEIJNE: Toch is je gemiddelde productie hoog. Ik weet dat je er geen antwoord op kunt geven, maar hoeveel tekeningen heb je niet gemaakt?
VAN STRAATEN: Het moet uit te rekenen zijn. Duizenden.
HEIJNE: Dan moeten er toch ‘momenten’ zijn geweest in je eigen leven die je hebt gebruikt. Maar misschien houd je die zo onbewust mogelijk. Breng je orde in je werk of laat je ‘het’ gewoon komen?
VAN STRAATEN: Ik heb houvast aan dagelijkse thema’s. Maandag doe ik altijd het bedrijfsleven. Dinsdag gaat het meestal over leeftijdgenoten – dus bejaarden. Woensdag is de jongerendag. Donderdag gaat het heel vaak over eten. Dat komt omdat Johannes van Dam vroeger op donderdag zijn rubriek in de krant had. Vrijdag is of het psychiater- of het echtparenleed. Zaterdag is voor feesten en partijen, eventueel sport of kunst.
HEIJNE: Dan maak je er iedere dag een paar rond het thema van die dag?
VAN STRAATEN: Nee, één. Tenminste, dat is mijn streven.
HEIJNE: Toen je vorig jaar ernstig ziek was, heeft niemand dat gemerkt aan je productie. Voor je Zeurkalender alleen al moet je één tekening per dag maken.
VAN STRAATEN: Dat was de verdienste van mijn uitgever. Die wist uit mijn oude werk iets samen te stellen, waardoor mijn kalender toch vol kwam. Dit jaar ben ik wel bewust aan het vooruitwerken voor de kalender. Dat komt omdat de krant niet op zondag verschijnt. Dat zijn vijftig dagen die ik extra moet maken voor de kalender.
HEIJNE: Hoe hoog is momenteel je productie per dag?
VAN STRAATEN: Tja. Weet ik niet. Mijn ideaal zou zijn dat ik een keer een heel jaar vooruit ben.
HEIJNE: Waarom? In interviews zeg je altijd dat je tekenen het leukste ter wereld vindt. Je kijkt er nooit tegenop.
VAN STRAATEN: Ik ga nooit met weerzin aan het werk, nee. En als ik geen zin heb, wat wel eens voorkomt, ga ik iets anders doen.
HEIJNE: Je wordt dus niet nerveus van de gedachte dat je móet.
VAN STRAATEN: O, nee. Ik zou alleen nerveus worden als mijn cartoons actueel zouden zijn. Gericht op de dagelijkse actualiteit. Aan collega Peter de Wit, die iedere dag Sigmund tekent voor De Volkskrant, merk je dat hij iedere dag één prent maakt. Bijzonder knap. Ik zou daar stapelkrankzinnig van worden.

HEIJNE: Hoe beoordeel jij je eigen werk? In de documentaire zag ik dat je, héél bewust, als allerlaatste de aanhalingstekens aanbrengt. Als finishing touch. Zeg je daarmee: ‘En nu is hij af’?
VAN STRAATEN: Het allerlaatste is toch wel de signatuur, al vergeet ik die wel eens.
HEIJNE: Maar die beslistheid waarmee je de aanhalingstekens zet, gaf mij het gevoel dat je daarmee afstand neemt van de tekening. Zodat je kunt kijken naar wat hebt je gemaakt.
VAN STRAATEN: ‘Dat is het dan’, ja. Ik wil mezelf ook absoluut niet beschreien. Ik mag niet alvast het onderschrift maken als de tekening nog niet helemaal af is. Dat vind ik heel link.
HEIJNE: Je wilt niet het ongeluk over jezelf afroepen. Heb je veel van zulke rituelen?
VAN STRAATEN: Ik ben me er niet van bewust.
HEIJNE: Maar je maakt wel altijd éérst de tekening en dan de tekst.
VAN STRAATEN: Ja. Zeker.
HEIJNE: Komen de tekeningen dan ook als eerste op? Of komt soms ook de tekst als eerste op?
VAN STRAATEN: Meestal heb ik eerst de tekst.
HEIJNE: En daar denk je over na en maak je een beeld bij?
VAN STRAATEN: Als ik het beeld eerst heb, komt dat omdat ik bijvoorbeeld denk: ‘Och, het is tijd voor weer een grote vergadering op kantoor’. Ik vind het altijd leuk om vergaderingen te tekenen.
HEIJNE: Inderdaad. Dat is één van jou basislocaties. Een is het bed, twee is de kroeg en ook de vergaderzaal komt vaak terug.
VAN STRAATEN: De vergaderzaal, of het kantoor zelf, of de directeur, of zijn secretaresse. Het echtpaar op de bank komt ook heel veel voor. En vaak zitten ze in dezelfde interieurs.
HEIJNE: Al deze ijkpunten zijn allemaal plaatsen van sociaal verkeer. Plekken waar mensen elkaar tegenkomen.
VAN STRAATEN: Niet alleen. Af en toe vind ik het heerlijk om naar buiten te gaan. Het is heel prettig om een bos te tekenen.
HEIJNE: Ik heb hier toevallig een bos.

 

Bas Heijne laat een cartoon zien. Een echtpaar, duidelijk niet in wandelkleding, wil wandelen. Niet van harte. De vrouw, hondje aan de lijn, vraagt aan twee andere wandelaars: ‘Pardon, mag ik u iets vragen?... Is het mooi, daar verderop?’

 

VAN STRAATEN: Dit is een cartoon die ik zelf niet begrijp, maar ontzettend leuk vind. Dat zijn mijn lievelingscartoons.
HEIJNE: Dit was een cartoon die je zelf had uitgezocht. De andere die je hebt gekozen, is er ook zo een. Ze ontstijgen de grap. Ze worden absurd op een milde manier.
VAN STRAATEN: Op een hele dagelijkse manier.
HEIJNE: Zal ik er nog één laten zien?

 

Bas Heijne legt de cartoon op de diaprojector. Een vrouw, nog niet oud, laat haar been zien aan haar man. De man buigt, enigszins onwillig, voorover en zegt: ‘Daar is niets van te zien, Ans’. De zaal grinnikt.


HEIJNE: Iedereen lacht, je hoort het, maar het komische ervan is moeilijk uit te leggen. Dat zal ik je ook niet vragen.
VAN STRAATEN: Ik kan het ook niet uitleggen. Ik weet nog dat ik deze af had. Ik besefte hoe ontzettend leuk ik hem vond. Ik liet hem aan Els, mijn vrouw, zien en vroeg: ‘Els, waarom is dit leuk’. ‘Weet ik ook niet’, zei ze.
HEIJNE: Wat me opvalt, is het vogeltje daarachter.
VAN STRAATEN: Dat doe ik voor mijn eigen plezier. Af en toe een poes of een vogeltje toevoegen.
HEIJNE: Jij tekent vaak onaangedane dieren. Er gebeurt iets heel ergs in een gezin, een poes komt aanlopen en die kijkt zoals poezen kijken: bevreemd, maar hij staat er ook buiten.
VAN STRAATEN: Toch is het gevaarlijk om te doen. Je moet het zó tekenen dat mensen niet denken dat de tekening over de poes gaat.
HEIJNE: De dieren zijn details, maar gezien jouw liefde voor de natuur heb ik het gevoel dat zij het dichtst bij jou staan. Omdat ze er een beetje buiten staan. Is dat zo, of gaat die psychologie te kort door de bocht?
VAN STRAATEN: Misschien wel. Maar... Een poes geeft ook zo’n leuk accentje. En het is om aan te geven in welk seizoen het is.

Bas Heijne toont een cartoon waarop een vrouw nabij een stille fabriek langs het kanaal loopt. Het landschap oogt wijds en verlaten. In haar mobiele telefoon zegt ze: ‘Ik loop nu langs een kanaal.’

HEIJNE: Ook deze kun je niet uitleggen. Ik heb hem proberen door te vertellen aan iemand anders. Onmogelijk.
VAN STRAATEN: Deze is uit het begin van het gsm-tijdperk. Toen viel me dat op. Iedereen begon zijn gesprek met te melden waar hij zich bevond. Ik zit in de tram, ik loop nu langs het kanaal. Toen was dat iets bijzonders. Nu vinden we dat heel gewoon. Ik doe het zelf ook. ‘Ik zit nu in The Grand.’
HEIJNE: Haar woorden hebben iets overbodigs, maar ook iets troosteloos. Zoals je dat kanaal tekent!
VAN STRAATEN: Ja, dat kanaal maakt hem extra treurig.
HEIJNE: Dat kanaal maakt deze cartoon zo moeilijk om uit te leggen. Het is eigenlijk geen grap.
VAN STRAATEN: Vaak zijn mijn cartoons geen grappen, alleen maar observaties.
HEIJNE: Vind je cartoons als deze je beste werk, of is het meer een genre?
VAN STRAATEN: Een genre, maar een genre waar ik erg van hou. Het liefst zou ik tekeningen maken waar iedereen van onder tafel ligt van het lachen. Maar dat heb ik niet in huis.
HEIJNE: Die dubbelzinnigheid maakt de tekening wel veel beter.
VAN STRAATEN: Ik moet het van de glimlach hebben.
HEIJNE: Een ander genre waarin je je hebt gespecialiseerd is Het literaire leven. Iedere schrijver, maar ook iedereen die iets weet van het uitgeverswezen af weet, herkent alles – vaak iets te veel.

 

Bas Heijne laat een cartoon zien waarop een schrijver zijn uitgever belt. Hij heeft zichtbaar te lang in bed gelegen om zijn kater te verwerken. Hij zegt: ‘Jaap, je moet niet echt een dík boek verwachten.’ Het publiek lacht hartelijk.

 

HEIJNE: Dat is meer dan een glimlach, hè?
VAN STRAATEN: Dit is een hele oude. Er staat niet voor niets Jaap. Dat is Jaap Jansen van Uitgeverij Van Gennep.
HEIJNE: Je ziet ook de poes weer. Aanwezig, maar niet betrokken.
VAN STRAATEN: Ja.
HEIJNE: In je werk vallen alle ontsnappingsmogelijkheden van mensen uit Het dagelijks leven – kunstenaarschap, seks – tegen. Ze vallen in het gebied van het tobberige en troosteloze. Hier geldt hetzelfde voor de literatuur. Maak je je wat dat betreft zorgen over je eigen werk? Je bent al heel lang bezig. Toen ik opgroeide, werd je geassocieerd met Simon Carmiggelt. Die is niet alleen al lang geleden overleden, maar ook...
VAN STRAATEN: Totaal vergeten.
HEIJNE: Precies. En voorlopig zijn er weinig tekenen dat zijn populariteit opleeft. Vind je het verwonderlijk dat je zo lang zo populair bent?
VAN STRAATEN: Ja, dat verbaast me enorm.
HEIJNE: Denk jij na over het einde van je populariteit?
VAN STRAATEN: Ik steek mijn kop liever in het zand, maar ik hou er rekening mee dat het eens afgelopen is. Er zijn drie mogelijkheden. De bron kan opdrogen. Dat is dramatisch. Maar echt tragisch is wanneer de bron niet opdroogt, nog steeds helder water geeft, maar niemand meer komt drinken. De derde mogelijkheid is dat de bron modder afscheidt en je het zelf niet in de gaten hebt.
HEIJNE: Die mogelijkheid lijkt mij het allerergste.
VAN STRAATEN: Nee. Dat je nog steeds werk van grote kwaliteit maakt, maar dat niemand er meer kennis van wil nemen – dát vind ik heel dramatisch.
HEIJNE: Vooralsnog wijzen de tekenen er niet op dat een van beide scenario’s zich afspelen. Het zal moeilijk voor jou zijn om er iets over te zeggen.
VAN STRAATEN: Ik heb het wel om me heen gezien. Mensen die schreven of tekenden, maar niet in de gaten hadden dat het minder werd. Dat is moeilijk. Als iemand je erop wijst, ga je het ook ontkennen.
HEIJNE: Heb jij veiligheidsmethoden ingebouwd om te voorkomen dat je blijft doortekenen terwijl niemand nog op je werk zit te wachten?
VAN STRAATEN: Ik heb Els gevraagd om mij te waarschuwen. Zij controleert al mijn werk. ‘Dat handje,’ zegt ze dan, ‘ik zou dat over doen’. Dat klopt altijd.
HEIJNE: Dat is de beste kritiek. Kritiek waarvan je denkt: ‘Waar heeft die man het over’, is alleen maar lastig.
VAN STRAATEN: Ik ben ook slecht in damesschoenen met hoge hakken. Die moeten altijd over van Els. Af en toe wordt ze ook kwaad als ik een tekening op de post heb gedaan zonder dat zij hem heeft gezien.
HEIJNE: Zij is jouw klankbord in alles?
VAN STRAATEN: Ja. Ik heb de neiging te denken: ‘Hè, hè, die tekening is af, die kan op de post.’ Dat zijn gevaarlijke momenten.
HEIJNE: Hoe hou je jezelf fris?
VAN STRAATEN: Door af en toe een heel ander onderwerp te nemen.
HEIJNE: Wat zijn de tekeningen waar je achteraf het meest tevreden over bent?
VAN STRAATEN: Er zijn maar een paar tekeningen per jaar waarvan het onderschrift briljant is, en een paar waarvan de tekening briljant is. Dat tekening én onderschrift briljant is, komt zelden voor. Hooguit eens in het jaar komt een cartoon uit mijn handen waarvan ik denk: beter kan ik het niet.
HEIJNE: Verandert je oordeel in de loop van de tijd? Dat je een tekening heel goed vindt, maar waarvan je, als je hem twee jaar opnieuw onder ogen krijgt, denkt: ‘O, nee’.
VAN STRAATEN: O, zeker. Iedere week. Dat is het gevaar van te veel voorraad maken. Op een of manier wordt een grap oudbakken door in een la te liggen.
HEIJNE: Trek je wel eens iets terug?
VAN STRAATEN: Jawel.

 

Bas Heijne toont nog een cartoon uit Het literaire leven. Op een receptie staat een onaantrekkelijk echtpaar stil en wat afgezonderd temidden van het gedrang van het vrolijke gezelschap dat zich, in avondkleding, uitbundig vermaakt. De vrouw, gekleed in een afzichtelijke bloemetjesjurk, zegt tegen haar man: ‘Ze zijn allemaal bang voor je scherpe pen.’ 


HEIJNE: Deze moet het hebben van de combinatie tekening en tekst. Als je die hoofden er niet bij ziet, is het geen grap. Ook de hoofden van die andere mensen, die zich totaal niet met dit tweetal bezig houden. Dat is het leuke.

 

Bas Heijne laat de tekening zien van een stel dat na een avond met te veel drank en sigaretten, met elkaar vrijt. Zij – met een gezicht waarop de aftakeling te lezen is – ligt onderop en zegt: ‘Zeg maar jij, hoor.’ Luid gelach weerklinkt.

 

HEIJNE: Ik wist dat dit meer dan een glimlach zou veroorzaken! Toch zijn je erotische tekeningen – of ‘porno’, noem je het zelf – heel anders dan je gewone tekeningen. Meestal is seks in je tobberige, melancholieke universum vervat. In je porno is de omgeving heel tobberig, maar de mensen helemaal niet.
VAN STRAATEN: Die zijn heerlijk bezig, ja.
HEIJNE: Net als de poezen in je tekeningen voor Het dagelijks leven lijkt het alsof ze in een heel aparte wereld zitten.

 

Bas Heijne presenteert het publiek een tekening uit Peter van Straatens erotisch werk. Een jong stel bedrijft openlijk de liefde op een aanlegsteiger. Zij pijpt hem, hij vingert haar. Een visser, even verderop, kijkt verstoord op: woedend maant hij met zijn vinger voor zijn mond om stiller te doen. Het publiek lacht hardop.

 

VAN STRAATEN: Dit is een tekening die zelfs op de Amerikaanse markt aanvaard werd. Er is geen geslachtsdeel in beeld.
HEIJNE: Ook hier zie je mensen die volstrekt niet tobben.
VAN STRAATEN: Nee. De man kreunt van genot.
HEIJNE: Maar de man met die hengel tobt wél. Hij past helemaal in jouw universum.
VAN STRAATEN: Hij heeft ook last van dat stel.
HEIJNE: Je noemt dit porno. Maar deze mensen zijn niet opwindend om de seks. Ze zijn opwindend omdat ze precies doen waar ze zin in hebben.
VAN STRAATEN: Ja. Op een gegeven moment hadden we – hoe werd dat genoemd? – de ‘seksuele bevrijding’. Er werd gezegd: het moest altijd kunnen, en overal. Toen dacht ik: dat wil ik laten zien, dat het op straat gebeurt en dat we dat allemaal heel gewoon vinden.
HEIJNE: Zo ziet het er ook uit. Het zou ook heel leuk zijn als het kon. Maar zo is het natuurlijk niet. Eigenlijk zijn het je minst realistische tekeningen.
VAN STRAATEN: Als tekening zijn ze wel heel realistisch.
HEIJNE: Maar in werkelijkheid gebeurt het helemaal niet zo. Voor de meeste mensen is seks echt tobben.
VAN STRAATEN: Het zijn fantasieën, dat geef ik toe.

 

Bas Heijne laat nu de politieke tekening zien uit  Vrij Nederland  van deze week. Minister van Defensie Henk Kamp salueert sullig naar de lezer. Zijn helm hangt scheef, in zijn linkerhand houdt hij een katapult. 


HEIJNE: De categorie tekeningen waar je altijd zeer om geprezen wordt, maar het minst mee wordt geassocieerd, zijn je politieke tekeningen. Je zegt altijd dat je niet goed gelijkenissen kan tekenen, maar hier tref je minister Kamp wel.
VAN STRAATEN: Kamp heeft dan ook een heerlijk gezicht. Dat is verrukkelijk. Eigenlijk had ik hem nog karikaturaler willen hebben.
HEIJNE: We hebben gewoon de meest recente tekening genomen. Maar het is wel een veelzeggende. De Hollanders die zich in de grote wereld begeven, daar gaat deze tekening volgens mij over.
VAN STRAATEN: Vooral de Nederlandse militaire acties hebben dat sullige karakter.
HEIJNE: Van jouw werk wordt vaak gezegd dat het buitenland het niet snapt. Persoonlijk vind ik dat meevallen. Bepaalde elementen zijn universeel. Hoe is dat op dit moment? Herkent het buitenland jouw werk?
VAN STRAATEN: Nee. Ik dacht altijd dat ik heel Angelsaksische humor had. Maar Engelsen en Amerikanen begrijpen er eigenlijk niets van. Duitsers en Fransen al helemaal niet. Ik dacht ook dat Aanstoot en Nastoot, mijn twee bundels erotische tekeningen, in de vrije landen in Scandinavië geweldig zouden inslaan. Nee. Daar is het meteen naar de plaatselijke De Slegte gegaan. Het schijnt ontzettend Nederlands te zijn wat ik maak.
HEIJNE: In de documentaire zei je dat je je afkeert van onhollandse thema’s, van de grote ellende in de wereld.
VAN STRAATEN: Buitenlandse politiek doe ik zelden. Dat is mij allemaal veel te ernstig.
HEIJNE: Ook te erg?
VAN STRAATEN: Ook te erg, ja. Ik wil het liever niet over erge dingen hebben. Neem de moord op Theo van Gogh. Daar is geen goede prent van te maken. Je moet het wel doen, maar het wordt altijd larmoyant. Ook bij mijn collega’s. Vooral omdat je snel moet reageren. Vrij Nederland werd toen een dag uitgesteld, als ik het me goed herinner, en ik had een uur om een tekening in te leveren. Dat is ontzettend moeilijk. En het is geen grap meer.
HEIJNE: Is je humor niet bestand tegen een drama als de moord op Van Gogh?
VAN STRAATEN: Nee. Het is absoluut niet meer om te lachen. Een moord is niet leuk. En het moet bij mij wel leuk blijven.
HEIJNE: Je zei zelf dat je in de eerste plaats ‘humanistische tekeningen’ maakt.
VAN STRAATEN: O ja? Dat weet ik niet meer. Het zal.
HEIJNE: Achter het kabaal, de hoge borsten en de grote woorden wil jij het kleine gekriebel, het onvermogen en de onbeholpenheid laten zien.
VAN STRAATEN: En dat is het prettige van de Nederlandse politiek. Wat dat betreft is Balkenende de ideale premier.
HEIJNE: Alles wat buiten het sociale geploeter en het onvermogen ligt, sluit je daar bewust je ogen voor? Stel dat als straks Nederlandse troepen naar Afghanistan gaan, er binnen een maand dertig doden vallen...
VAN STRAATEN: Dat zit er dik in, trouwens.
HEIJNE: Dan moet je daar aandacht aan besteden. Denk je dan: ‘Liever niet?’
VAN STRAATEN: Dan zal ik het waarschijnlijk niet hebben over de doodgeschoten soldaten, maar de reacties van de politiek. Om die aan de kaak te stellen. En ik blijf ernaar streven om ook met mijn politieke tekeningen mensen aan het lachen te maken. Ik ben geen getuigende politieke tekenaar. Ik ben geen Albert Hahn.
HEIJNE: Een echte interviewer zou nu vragen: ‘Zit er veel woede in jou?’
VAN STRAATEN: Niet veel, nee.
HEIJNE: Is dat zo? Omdat het onproductief is?
VAN STRAATEN: Woede is vaak onproductief, ja. In woede kun je geen prent maken. Je moet er echt over nadenken. Daarom ben ik zo blij dat ik voor een weekblad werk. Voor een dagblad moet je meteen reageren, en heb je grotere neiging om té kwaad te reageren. Je moet eerst het nieuws verwerken.
HEIJNE: Je moet het van jezelf maken.
VAN STRAATEN: Het huiselijk maken, ja.

HEIJNE: In de documentaire zag ik hoe jij als geen ander scherp observeert en in je tekeningen menselijk gedrag evoceert. Je weet zó precies te raken. En tegelijk zag ik iemand die zich beschermt tegen het sociale verkeer. Het meest gelukkig ben je in de natuur. Je herkent alle vogels. Je zei: ‘Het is een vorm van godsdienst. Als ik een week niet in het bos ben geweest...’
VAN STRAATEN: Als kind had ik dat heel erg.
HEIJNE: Heb je dat nog?
VAN STRAATEN: Nee, nee, daar ben ik van af. Je hebt als kind, als je niet met een dwingende godsdienst bent opgevoed, toch behoefte aan een soort eredienst. Kennelijk.
HEIJNE: Maar daar spelen mensen geen grote rol in.
VAN STRAATEN: Ja. Mijn belangstelling voor vogels is nauwelijks wetenschappelijk. Echte vogelaars weten hoeveel vleugelslagen een fitus maakt op weg naar Afrika. Dat interesseert mij werkelijk niets.
HEIJNE: Er was een vogel, ik weet er te weinig van af om te zeggen welke, waarvan jij het fijn vond dat die er was. Als een bevestiging.
VAN STRAATEN: Als ik een vogel zie, is dat inderdaad een heerlijk moment.
HEIJNE: Dat is bijna religieus.
VAN STRAATEN: Ik weet nog dat ik in Italië een berg omhoog ging. Daar zou de slangenarend zitten. Ik zat op een stoeltje zat en riep opeens: ‘Daar komt-ie’. En jawel, daar kwam hij. Met een slang in zijn bek. Een heilig moment.

 

Bas Heijne legt tot slot de prent van Charles Dana Gibson neer die Peter van Straaten zelf heeft uitgekozen. Een man wordt in de salon vergezeld door louter vrouwen. De een lijkt hem nog meer te begeren dan de ander. Op de achtergrond is, door een deuropening, een groep jonge mannen te zien. Zij vermaken zich met elkaar.

 

VAN STRAATEN: Dit is mijn grote voorbeeld. Gibson is beroemd geworden door de ‘Gibson-girl’, waar nog behang van is gemaakt. Een soort model dat hij tekende. Zijn lijnen, de compositie – hij is een meester.
HEIJNE: Je zou verwachten dat de prent een onderschrift heeft.
VAN STRAATEN: Die heb ik weggelaten. Zijn grappen zijn haast niet meer te volgen. Het gaat altijd over dames die een rijke heer aan de haak willen slaan. Hier stond onder: ‘Raadsel: zoek de getrouwde man.’
HEIJNE: Goed, ik snap hem. Ben jij eigenlijk bang dat mensen over een aantal jaar je tekeningen niet meer snappen.
VAN STRAATEN: Dat zit er wel in. Het duurt misschien nog een aantal jaar, maar het gebéúrt.
HEIJNE: Die we vandaag hebben laten zien, zullen nog wel een tijdje herkenbaar blijven. Heel hartelijk dank voor dit gesprek.

Freshbits Internet Communicatie