2010

Vraagstelling laureaat Joke van Leeuwen

Geachte leden van Academie De Gouden Ganzenveer, die mij hebben uitverkoren om hier vandaag te staan. Ik ben in goed gezelschap. De vorige laureaten zijn veelzijdig in hun werk en eigenzinnig in hun denken. Het is een voorrecht me bij hen te mogen aansluiten.
Ik moest natuurlijk een titel voor dit dankwoord geven voor ik nog maar iets op papier had. Noem het maar Grensverkeer, zei ik, dus daar zal ik wat over beweren, met name over twee grenzen die voor mij niet echt grenzen zijn. Ten eerste die tussen literatuur voor volwassenen en literatuur voor kinderen en andere mensen, ten tweede die tussen Nederland en Vlaanderen.
Ik houd mij bezig met schrijven en tekenen voor zowel kinderen als volwassenen. Bij het verschijnen van mijn eerste dichtbundel voor volwassenen waren er, in de media en elders, die meenden dat ik eindelijk iets serieus had geschreven, en die, toen mijn roman Alles Nieuw op de toplijst van de AKO Literatuurprijs terecht kwam, vonden dat mijn geschrijf voor kinderen een vorm van literaire tijdverspilling was.
Wat mijn kinderboeken betreft heb ik altijd gezocht naar vormen die zowel kinderen als volwassenen zouden kunnen aanspreken. Zoals alle fictie heeft ook kinderliteratuur mogelijkheden tot gelaagdheid en meerduidige interpretatie. Haal er maar uit waar je aan toe bent om eruit te halen. En dan nog: de krampachtige manier waarop vele volwassenen zich de vraag stellen ‘of kinderen het wel begrijpen’ ontneemt ze de mogelijkheid tot uitgesteld begrip, iets wat wij volwassenen, bijvoorbeeld als het om poëzie gaat, evengoed kennen. Een woord dat een kind nog niet begrijpt kan de kracht hebben van een toverspreuk. In mijn ouderlijk huis werd dagelijks uit de bijbel voorgelezen, waardoor ik met een rijke, maar niet altijd begrijpelijke taal werd gevoed. Daarna zongen we samen een gezang met onze moeder aan de piano. Het was een ritueel, maar een vrolijk ritueel. Het had iets plechtigs en verbindends, maar ook iets van een spel. Het kon gebeuren dat we bij een verspreking onder de tafel lagen van het lachen. Ook vergeet ik nooit dat mijn moeder, toen ze Winnie de Poeh voorlas, er zelf zo bij kon schateren dat we haar niet altijd konden verstaan. Ik wist dus dat er boeken bestonden waar zowel kinderen als volwassenen van konden genieten.
Vanaf het eerste boek dat ik maakte heb ik geprobeerd op mijn wijze tekst en tekening te combineren, en meteen meende ik ook in zekere zin in een traditie te kunnen staan die naar het groteske neigde en los stond van die andere traditie, waarbij volwassenen zich als betweters over de kinderen heen bogen. Met die groteske invalshoek bedoel ik de mogelijkheid om vaststaande hierarchieën om te keren. Bijvoorbeeld die van dag en nacht, van wetend en onwetend, machtig en onmachtig, klein en groot. Alison Lurie schreef met Not in front of the grown ups een sprankelende studie over die subtiele subversiviteit. Een citaat uit haar voorwoord: ‘Soms vraagt men mij waarom iemand die geen leraar, bibliothecaris of ouder van kleine kinderen is zich met kinderboeken (...) zou bezighouden. Ik ken de standaardantwoorden: dat veel beroemde schrijvers voor kinderen hebben geschreven, en dat heel wat kinderboeken grote literatuur zijn.(...) Maar ik denk dat we kinderliteratuur ook serieus moeten nemen omdat (...) haar waarden niet altijd die zijn van de conventionele volwassenenwereld. (...) [De grote subversieve kinderboeken] spotten met gangbare veronderstellingen en geven uitdrukking aan de verbeeldingrijke, onconventionele, niet commerciële visie op de wereld in zijn eenvoudigste en puurste vorm. Zij appelleren aan het fantasierijke, vragen stellende, rebellerende kind in ons, vernieuwen onze instinctieve energie en werken als een stimulans voor verandering.’
Ik hoop dat deze prijs en de erkenning die ik zowel voor mijn werk voor volwassenen als dat voor kinderen heb mogen krijgen, ertoe kan bijdragen dat wie zich met volwassenenliteratuur bezighoudt niet bevooroordeeld en onverschillig staat tegenover wat er in de wereld van het kinderboek gebeurt, zeker nu er op dat terrein eenzelfde soort verschuiving naar meer populisme en commercialisering heeft plaatsgevonden als in andere kunstdisciplines.
Nederland kende in de jaren tachtig een bloeiperiode, waarbij het kinderboek meer en meer als artistieke uiting werd gezien in plaats van als pedagogisch vehikel en er veel aandacht voor was in de media. Later dan in Nederland kwam de in mijn ogen interessante kinderliteratuur op in Vlaanderen, maar inmiddels lijkt het of ze er daar frisser voorstaan. Eind jaren negentig, begin deze eeuw kwam ook in het spreken over kinderliteratuur het negatieve gebruik van het woord elitair in zwang. Ik herinner me een lezing van een verdienstelijk schrijver, die zich afzette door te zeggen dat niet voor niets het woord literair bijna dezelfde letters had als het woord elitair. Leerkrachten werd soms ontraden de boeken te gebruiken die Griffels kregen. Ik had toen al vele jaren heel onelitair op de meest basale manier kinderen enthousiast proberen te maken voor het lezen van boeken, bijvoorbeeld in volksbuurten in Brussel of Den Haag of in dorpjes op de Antillen. Terwijl ik enerzijds ontroerende reacties kreeg en krijg van lezers over wat boeken van mij in hun kindertijd voor hen hadden betekend of nog betekenen, dat ze hen zelfs naar eigen zeggen op een andere manier hebben laten denken, kwamen en komen er weleens volwassenen tegenover me staan die beweren dat mijn boeken niets voor kinderen zijn en bepaalde nu populaire serieboeken wel. Nivellering en commercialisering samen met hypegevoeligheid maken een nieuwe generatie klaar voor het bij de tijdgeest passende consumentisme. Intussen las ik op allerlei plekken ter wereld voor uit mijn werk en zag ik verschillen en overeenkomsten. Verschillen tussen het meer individuele, inderdaad wat meer consumerende gedrag van Westeuropese kinderen en de gretigheid, als groep, waarmee elders kinderen bijna letterlijk aan je lippen hingen. Overeenkomsten, omdat ze bijvoorbeeld op een armenschooltje in Bangladesh op precies hetzelfde moment lachten om een scène uit Iep! als de meeste kinderen hier.
Ooit bracht ik op de opening van een Nederlandse kinderboekenweek een vertelvoorstelling van een van mijn moeilijker geachte boeken, Wijd weg geheten, over een nacht vol initiatierituelen. De zaal, met veel kinderen van allerlei leeftijd, luisterde tot verrassing van velen een uur lang geboeid en aandachtig. De afgelopen jaren heb ik een paar keer de huidige openingen meegemaakt. De laatste keer ging het over eten en snoepen. Kosten noch moeite waren gespaard om het thema vorm te geven. Uit het standbeeld van een naakt vloeide anaal chocolademelk, er stonden grote tonnen snoepgoed waar kinderen, die vast thuis almaar verstandig moesten eten, in graaiden tot hun zakken uitpuilden. Het was flink zoeken naar één of meer boeken. Het programma werd zoals gebruikelijk gepresenteerd door een tv-persoonlijkheid, er waren tamelijk luidruchtige optredens, waartussendoor een confuus geworden Vlaming nog even een Gouden Griffel kreeg en een paar vraagjes moest beantwoorden. Het opgefokte publiek werd uitgenodigd om een refrein mee te zingen met de tekst 'rot op' en om met spruitjes te gooien, die nogal hard waren voor wie er in de zaal een tegen zich aan kreeg.
Een half jaar later werd in Vlaanderende Jeugdboekenweek geopend. Hier was het thema kinderrechten en recht op boeken. In het Vlaams parlement in Brussel konden kinderen van allerlei achtergrond schrijvers en illustratoren ontmoeten en aanhoren en in de vergaderzaal werd een discussie gevoerd met medewerking van de kinderrechtencommissaris en prinses Mathilde. Er waren zichtbaar veel boeken aanwezig, die dag, en er was een serieuze en soms vrolijke dialoog.
Kinderen kunnen nog geen volwassenenboeken lezen. Daar loopt ergens een grens, waar de een eerder overheen stapt dan de ander. Andersom kun je zo schrijven dat daar niet echt een grens hoeft te bestaan.
Soms is het een voordeel om Nederbelg te zijn en twee kanten uit te kunnen kijken. Dat is die tweede grens, waar ik graag overheen stap.
Mijn vroege jeugd bracht ik door in Amsterdam. Brussel is de stad waar ik in mijn puberteit en jongvolwassenheid ben gevormd. Het is bijzonder leerzaam om in je jeugd een minderheid te zijn die van ergens anders komt. Om te merken hoe het is als je etiketten krijgt opgeplakt waarmee een heel volk wordt getypeerd, zonder dat je de indruk hebt aan die etiketten te voldoen. Om de slimmigheid te ervaren waarmee een kringetje medeleerlingen waar je verlegen bij gaat staan Frans begint te praten in de wetenschap dat die ene van elders niet veel meer kan zeggen dan 'papa fume une pipe'. Om te begrijpen dat in het toenmalige systeem waarbij alle punten van de leerlingen in een boekje openbaar werden gemaakt en ze van de beste naar de zwakste werden gerangschikt, ongeacht hun andere kwaliteiten, het negatief kan werken als er iemand van buitenaf komt die ongewild de positie van een ander bedreigt. Om met verbazing te zien hoe sommige andere Nederlandse medeleerlingen op Koninginnedag met in je ogen overdreven oranje strikken op je Vlaamse school hun Nederlanderschap wilden ventileren. En om met geschiedenis te leren hoe ons land werd bevrijd van de Hollanders. 
Ik voel mij langs twee kanten beïnvloed en met allerlei aspecten van beide culturen tot Nederbelg gevormd. Een dubbele betrokkenheid is zeer wel mogelijk in zo’n situatie. Een halfhalfidentiteit is ook een hele. Soms denk ik wel eens dat het goed zou zijn als iedereen in zijn jonge jaren eens een tijdje over een grens zou wonen, al geeft dat nog geen garantie tot een beter wederzijds begrip. Ik herinner me nog de verontwaardiging bij mijn vader toen, ergens eind jaren zestig, een Nederlandse journalist die in België had gewoond in een interview beweerde (ik pluk dit uit mijn herinnering) dat met 75 procent van de Vlamingen geen goed gesprek viel te voeren. En weer las ik zoiets een paar weken geleden in NRC Handelsblad: een in Spanje wonende Nederlander die doodleuk zei dat alle Spanjaarden op elkaar leken. Ook ziet het er nogal eens naar uit - voor zover ik dat op diverse plekken ter wereld mocht waarnemen - dat de integratie-eisen belangrijker zijn voor wie in Nederland komt wonen dan voor wie als Nederlander elders woont.
Gelukkig doen ze in Antwerpen niet benauwd als het om het kiezen van een stadsdichter gaat, die zich een Antwerpenaar voelt, ook al komt hij of zij oorspronkelijk van elders. In de afgelopen twee jaar, toen ik die functie mocht vervullen, heb ik ook maar zelden last gehad van vooroordelen vanwege mijn achtergrond. Er was letterlijk en figuurlijk ruimte om de stad drager van de gedichten te laten zijn. Hiervoor werkte ik samen met ontwerper Bob Takes, die in een branche zit waar men minder gul is met het uitdelen van erkenning, maar wiens leaders en ander grafisch werk dat hij maakte in de bloeitijd van de VPRO ( toen Vlamingen nog naar de Nederlandse televisie keken) door velen herkend zouden worden.
Mij persoonlijk lijkt het beter als we de hele Nederlandstalige literatuur niet zo vaak met een grens ertussen zouden benaderen. Het valt me bijvoorbeeld op dat de media in Vlaanderen telkens als kop of belangrijkste mededeling bij elke long list of short list het aantal Vlamingen tellen dat erop staat, waarbij zo’n halve als ik ben blijkbaar weer helemaal Nederlandse moet zijn. Natuurlijk zijn er cultuurverschillen. Die zijn er, zeker in grote landen, ook tússen de grenzen.
En misschien kan er ook eens wat minder begrensd worden gekeken naar allerlei praktische zaken. Dan komen er, om maar eens wat te noemen, geen parkeermeters die alleen bruikbaar zijn met een Nederlandse chip, zonder alternatief voor wie van elders komt.
Enfin, de laatste keer dat Beatrix over de grens op staatsbezoek kwam, werd er volop geschreven over een gapende kloof tussen Nederland en Vlaanderen die zich ergens onder Roosendaal zou bevinden. Laten mensen zoals ik dan maar af en toe proberen een bruggetje te zijn waar je niet doorheen zakt.

 

www.jokevanleeuwen.com
www.stadsdichterjokevanleeuwen.be

Freshbits Internet Communicatie